Wat heb ik nou aan mijn staart hangen?

Baasjes eerste boxer had een wiebelkont met een stompje staart. Dat was toen nog heel gewoon. Gelukkig had hij wel al van die flappers op zijn hoofd in plaats van gecoupeerde oren. Baasjes tweede boxer kwam uit de eerste lichting boxers in Nederland met lange staart. Wat was dat wennen. Dat ding maaide en zwaaide alles van tafel en zelfs de glazen deuren van de vitrinekast werd kapot geslagen. Ja, die staart, dat was wel een dingetje. De staart van Drop, mijn voorganger, was een ware zweep. Bij elke begroeting had je de blauwe plekken op je scheenbenen staan. En weet je wat het opvallende is, alle 4 de boxers van mijn baasje hadden een wit puntje aan de staart. Ik dus ook.
Mijn staart is lang niet zo hard als die van Droppie. Ik zwaai en ik aai. Mijn witte puntje aan het einde van mijn staart staat altijd fier overeind, als een soort van richtingaanwijzer als ik buiten huppel. Van links naar rechts beweegt dat witte puntje, soms wat sneller en soms wat langzamer. Vaak is het ook een teken van herkenning want als ik door de bosjes struin, steekt mijn staartje er nog bovenuit. Hartstikke handig natuurlijk, voor als ik weer eens bananen in mijn oren heb en compleet het commando ‘kom voor’ negeer.
Een paar weken geleden had ik geen wit puntje maar een roze aan mijn staart. Zomaar spontaan ontstaan na een racepartij door doornstruikjes. Open geschuurd, aan een takje blijven hangen of in ieder geval, bloederig, vlekkerig en een tikje pijnlijk. Pleisters plakken lukt niet. Dat blijft niet hangen aan mijn haartjes, dus dan maar op de ouderwetse manier. Drogen aan de lucht. Maar wel een baasje die continu achter mij aan liep want ik mocht die roze kwast niet aan de muur afvegen. Gek hè!
Van de week, in de duinen, kwam er een soort van retriever mij tegemoet. Hoog op de poten, slank en blond. Ik lag verdekt opgesteld, plat op de grond, zoals ik meestal doe als er vreemde honden aankomen. Mijn staart stak ik hoog boven mij uit. Als een soort antenne of misschien wel meer als een stok met een witte vlag eraan. Ik doe niets, seinde mijn staart, ik ben vriendelijk. Ook de retriever lag plat, kijkend naar mij. “Een impasse!” riep mijn baasje naar de eigenaren van de retriever. “Zullen wij een bakkie doen, want dit kan nog even duren”, grijnsde de andere baas. En zo lagen we minutenlang naar elkaar te kijken. Mijn staart zwaaide in de wind, de staart van de retriever ook. Dan, alsof het was afgesproken, sprongen we gelijktijdig de lucht in. De wedstrijd was begonnen. Ik liep voorop, met hoog tempo de bomen ontwijkend aan de rand van het bos. De retriever kwam op hoogte snelheid dichterbij. Ik versnelde nog een beetje. De retriever slaakte een kreet van frustratie. En toen.. “Hap”. Dat maffe beest zette gewoon zijn tanden in mijn staart. Sterker nog, hij hield vast en ging toen zelf in de ankers. Had ik in ene gewoon 30 kilo aan mijn zwaaistok hangen. Woest was ik. Ik draaide mij om, luid blaffend. “Ben je nou helemaal betoeterd!”
De retriever schrok van mijn luide geblaf. Spontaan ging hij zitten op zijn gat. “Ja,Ja,” blafde ik hem toe, “bedek die staart maar van je, maar ondertussen gebruik je die van mij als tandenstoker.”
Met mijn ogen gefixeerd op de andere hond, liep ik richting mijn baasje. “We gaan naar huis, baas!” blafde ik naar haar. “We gaan naar huis!”

🤪🤪